Vanaf de vroegste bewoning van Zuid-Limburg, door de sedentaire Bandkeramiekers rond Stein, Beek en Geleen, is er aantoonbaar brood gebakken, of een product dat tegenwoordig, gelet op het gebruikte graan, in die categorie zou vallen. Daar kwam veel later de voor het zuiden kenmerkende vlaai bij, die niet alleen een uitbreiding betekende op het vrij eenvoudige broodassortiment, maar meteen ook op een voedzame wijze fruit toevoegde aan het menu. Door de bewerkelijker manier van vervaardigen viel vlaai al gauw in de sector luxe-producten, maar veel minder dan nu.
Door het bakken van brood en vlaai aan elkaar te koppelen kon daarnaast efficiënter gebruik gemaakt worden van de bakoven, die immers na de juiste temperatuur verkregente hebben redelijk lang gebruikt kon worden voor het bakken van telkens minder warmte vereisende producten.
Vlaai, dat aan het eind van de procesgang aan de beurt was, had behalve het effectieve gebruik van fruit dat daarvoor niet alleen vers gebruikt werd maar ook in gedroogde en daarna weer geweekte vorm, (öäfte, gedroogde appelschijfjes, perenpartjes en hele pruimen) en tenslotte als inmaak, dat naar de in de 20ste eeuw opgekomen verbeterde technieken
ook als Weck aangeduid werd.
Het aardige van de combinatie van graan en fruit in vlaaien is dat de oven in het algemeen gestookt werd met snoeihout van fruitbomen, dat bij elkaar gebonden werd tot mutsaarden, oftewel takkenbossen, in het Limburg ‘sjansen’ genoemd. Zo leverden de fruitbomen, waar Zuid-Limburg sinds de jaren 80 van de 19de eeuw tot kort na 1950 mee bezaaid was, zowel het fruit als het stookhout.
Een goed gebouwde oven, met een lage ‘hemel’ , is met 6 tot maximaal 8 takkenbossen op temperatuur te brengen, d.w.z. rond de 240 graden. De oudste ovens bestonden uit niet meer dan een stookruimte die na verhitting schoon
geveegd werd en tijdens het bakken afgesloten met een houten of metalen plaat om de warmte vast te houden. Bij grotere ovens, inherent aan grote boerderijen, of als gemeenschappelijke buurtoven, kwam voor de oven een huisje, waarvan de algemene kenmerken zijn dat ze hoger en breder zijn dan de ovenaanbouw, met een deur tegenover de ovenmond, en veelal aan weerszijden voorzien van een venstertje dat diende om met name de tocht te regelen die nodig was om het vuur in de oven van zuurstof te voorzien. Dit type kwam in het heuvelland veel voor, met als oudste het rond 1580 gebouwde bakhuis van Mamelis 37, waarvan de oven in de 19de eeuw is verdwenen. Het bakhuis is nadien ingebouwd in andere opstallen.
Het bakhuis met oven in Vijlen valt dus in de categorie klassiekers.